Technieken van wetenschapsontkenning

Over framing, machtsdynamiek en de nood aan echte dialoog in het ondernemersdebat.

In de discussie over stikstof, klimaat en regelgeving wordt vaak gesproken over “wetenschappelijke consensus”. Toch voelen veel ondernemers aan dat die wetenschap niet altijd neutraal wordt toegepast. Wat ooit bedoeld was om de waarheid te zoeken, lijkt soms verworden tot een instrument van beleid, activisme of mediacampagnes.
Daarom is het nuttig om te begrijpen hoe wetenschappelijke informatie soms selectief of misleidend wordt gebruikt – en dat gebeurt niet alleen bij ondernemers, maar evengoed bij hun critici.

Hieronder staan de belangrijkste technieken, met telkens een uitleg hoe ze in het maatschappelijke en economische debat voorkomen.

1. Pseudo-experts en schijn van consensus

In veel debatten over economie, energie en milieu treden mensen op als ‘wetenschapper’ of ‘expert’, terwijl ze weinig kennis hebben van bedrijfsvoering of investeringsrealiteit.

  • Groep pseudo-experts: onderzoekers of consultants die enkel modelmatige kennis hebben, maar geen praktijkervaring met ondernemerschap, productie of marktwerking.
    → Ze spreken over emissies of rendement alsof het losstaat van infrastructuur, arbeidskosten of regelgeving.

  • Uitvergrote minderheid: één milieustudie krijgt meer gewicht dan tientallen economische of technische analyses.
    → Dat schept een vals beeld van consensus.

  • Nepdebat: op tv mag één ondernemer zijn standpunt toelichten tegenover een voltallig panel van beleidsmakers, academici en activisten.
    → Dat lijkt ‘evenwichtig’, maar de kennisbasis is scheefgetrokken.

  • Tegenstrijdigheid: beleidsmakers beweren tegelijk dat innovatie cruciaal is, maar leggen tegelijk zoveel regels op dat innovatie onmogelijk of onvergunbaar wordt.

  • Algemeen wantrouwen: ondernemers worden structureel gewantrouwd, terwijl modelberekeningen onfeilbaar worden verklaard.

2. Logische dwalingen in beleid en communicatie

Beleidsstukken en mediaberichten zitten vaak vol drogredenen die rationeel lijken, maar ondernemers in een hoek duwen.

  • Op de persoon spelen: ondernemers worden neergezet als vervuilers, profiteurs of subsidieslurpers in plaats van als waardecreators, die nochtans nodig zijn om de begroting sluitend te krijgen.

  • Onjuiste voorstelling: het lijkt alsof één sector alle milieuproblemen veroorzaakt, terwijl verkeer, import en consumptie nauwelijks ter sprake komen.

  • Dubbelzinnigheid: termen als “transitie”, “natuurherstel” of “maatschappelijk draagvlak” worden gebruikt zonder duidelijke definitie, alsof ze objectieve waarheden zijn.

  • Oversimplificatie: complexe interacties tussen economie, ecologie en regelgeving worden herleid tot één cijfer of indicator.
    → Subtypes:

    • Vals dilemma: “ofwel natuur, ofwel economie” – alsof beide niet kunnen samengaan.

    • Enkele oorzaak: stikstof of CO₂ wordt als enige verklaring voor milieuproblemen genoemd, terwijl droogte, predatie of infrastructuur vaak belangrijker zijn.

  • Valse vergelijking: “de industrie investeert, dus de kmo-sector moet ook leveren” – zonder rekening met schaal, marges of risicodraagkracht.

  • Rode haring: telkens als ondernemers vragen naar modelonzekerheid, wordt verwezen naar “Europa verplicht het”. Dit is gelogen.

  • Hellend vlak: elke afwijking van een theoretisch model wordt voorgesteld als “het einde van het klimaat of de natuur”, wat rationeel overleg onmogelijk maakt.

3. Onmogelijke verwachtingen

De lat wordt voortdurend verlegd: telkens als ondernemers aan nieuwe voorwaarden voldoen, verschijnen nieuwe eisen of definities.

  • Doelpaal verzetten: eerst moesten emissies dalen, daarna de vergunning herzien, dan de boekhouding koppelen aan duurzaamheidsscores, en nu moeten ook productiedaling en herbestemming volgen.
    → Wetenschap wordt niet meer gebruikt om te meten, maar om te legitimeren dat het “nog niet genoeg” is.

4. Cherry-picking door beleidsmakers en activisten

In rapporten en communicatie worden cijfers en citaten vaak selectief gekozen.

  • Anekdote: één slecht voorbeeld wordt opgevoerd als bewijs dat “de hele sector niet meewerkt”.

  • Luie slotsom: één zin uit een wetenschappelijk rapport wordt gebruikt om ingrijpend beleid te verantwoorden, zonder de nuance te lezen.

  • Selectief citeren: de onzekerheidsparagraaf in een studie wordt weggelaten, zodat de conclusies absoluut lijken.

5. Complotdenken – maar dan omgekeerd

Ondernemers worden soms afgeschilderd als complotdenkers, maar ook aan beleidskant komt dat voor.

  • Boze bedoelingen: er wordt gesuggereerd dat “de sector niet wil veranderen”, terwijl duizenden ondernemers juist investeren in innovatie.

  • “Er moet iets mis zijn”: elke kritiek op een overheidsmodel wordt verdacht gemaakt als “gelobby door belangengroepen”.

  • Vervolgde slachtoffer: sommige activistische onderzoekers presenteren zichzelf als martelaars als hun cijfers worden betwijfeld.

  • Immuun voor bewijs: als nieuwe metingen (zoals onafhankelijke data, praktijkproeven of satellietmetingen) andere resultaten tonen, worden ze genegeerd “omdat het niet past”.

  • Toeval herinterpreteren: een toevallig droog of nat jaar wordt uitgelegd als bewijs dat het economisch systeem faalt.

Conclusie

Ondernemers zijn geen ontkenners van wetenschap – ze leven dagelijks met wetenschap.
Ze berekenen rendement, energieverbruik, emissies en marktprijzen met precisie die weinig burgers kennen.
Wat ze wél vragen, is eerlijke wetenschap: gebaseerd op metingen, niet op modellen; op samenwerking, niet op beschuldigingen.

Echte vooruitgang komt niet uit het diskwalificeren van ondernemers, maar uit gemeenschappelijke waarheidsvinding.
Een beleid dat vertrouwen wil herstellen, moet eerst erkennen dat wetenschap ook misbruikt kan worden als machtsinstrument.
Alleen wie dat beseft, kan de brug slaan tussen kennis, beleid en ondernemerszin.

In afwachting: zorg voor jezelf.

Geen tips meer missen?

Schrijf je in op de nieuwsbrief.

Je privacy is 100% gegarandeerd.